Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0576

Datum uitspraak2008-04-18
Datum gepubliceerd2008-04-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4850 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verhoging WAO-uitkering. Arbeidsongeschiktheidspercentage juist vastgesteld?


Uitspraak

06/4850 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 juni 2006, 05/1132 (de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 18 april 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld ter zitting van 21 maart 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Leeuwen. II. OVERWEGINGEN Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 3 juni 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 20 oktober 2004, waarbij appellants verzoek tot verhoging van zijn WAO-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid is afgewezen. In de loop van de rechtbankprocedure heeft het Uwv het bestreden besluit bij besluit van 18 januari 2006 gewijzigd en de WAO-uitkering van appellant met ingang van 27 juli 2004 verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. De rechtbank heeft, samengevat, het beroep tegen het besluit van 3 juni 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv veroordeeld tot de betaling van renteschade met bepalingen over de kosten en de terugbetaling van griffierecht. Het beroep dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 18 januari 2006 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen dit deel van de aangevallen uitspraak. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat de uit ziekte of gebrek voor hem voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat. Ook de Raad ziet geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de uit ziekte of gebrek voor appellant voortvloeiende arbeidsbeperkingen hebben onderschat. Appellant heeft deze beroepsgrond niet nader met medische gegevens onderbouwd. Ter zitting heeft appellant desgevraagd bevestigd dat als de functie textielnaaier zou vervallen, dat niet tot de indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse leidt. Uitgaande van de in de FML aangegeven beperkingen, heeft de Raad geen aanleiding om aan te nemen dat de belasting in de overige aan appellant voorgehouden functies zijn belastbaarheid overtreft. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. JL